De tijdelijke inwoner, vervolg
Essay
De tijdelijke inwoner, vervolg
Deze tekst bestaat uit fragmenten van gesprekken met beeldende kunstenaars Saddie Choua; Ella De Burca; Koba De Meutter; Breyner Huertas; Ria Pacquée; Ryan Siegan-Smith; Amir Farsijani; Babak Afrassiabi in residenties in o.a. Mexico City, Ramallah, Teheran, Cali, Antwerpen georganiseerd door AIR Antwerpen en samengesteld door Alan Quireyns.
Een residentie is geen reis. Het is niet vluchtig. Ik ga de uitdaging aan om mijn leven voor een paar maanden elders te leiden. Mijn werk is de constante. Het doorleeft elke plaats, elke nieuwe situatie. Het verandert, maar bouwt steeds voort op dat wat er reeds was. De uitwisseling tussen de vreemde omgeving, nieuwe mensen en mezelf verscherpt mijn werk. Ik krijg nieuwe inzichten, zie andere mogelijkheden en ontwar knopen die ik reeds lang voor onontwarbaar hield. Een vriend vertelde dat hij, wanneer hij een belangrijke beslissing moest nemen, ergens heen reisde waar hij nog nooit eerder was geweest. Bij terugkeer wist hij dan wat hem te doen stond. Een residentie lijkt op een vlucht, maar is eerder een confrontatie.
Mijn hoofd loopt steeds een kwartslag achter. De eerste dagen klamp ik me halsstarrig vast aan de dingen die ik meenam van thuis. Objecten krijgen een nieuwe gloed. Voor ik mijn voeten in mijn slippers laat glijden, neem ik ze even in mijn hand. Ik draai ze rond en zie hoe het reliëf is weggesleten op de plaats van mijn hiel. De zool is daar ook dunner. In gedachten som ik de plekken op waar deze slippers me hebben gevoerd. Mijn voetzolen ontspannen bij de herkenning van het vertrouwde profiel. Met de snelheid van een tovertruck maakt het mijn nieuwe verblijfplaats herkenbaar. Nu pas durf ik me hier te bewegen. Ik loop rond, verschuif een tafel, een stoel, de nachtlamp bij het bed. Aanpassen is werken.
Verandering breekt gewoontes af, alsof ze plaats moet maken voor nieuwe. Deze toestand zoek ik op. Het maakt me zeer ontvankelijk voor indrukken. Mijn zintuigen rekken zich uit als voelsprieten. Ze tasten, ruiken en proeven. Ik loop in een labyrint van straten die ik nog nooit heb betreden. Ik verdwaal, keer op keer, ik weiger dezelfde weg twee keer te nemen. Mijn lichaam registreert de stad. Na een paar dagen ontstaan trajecten en dan merk ik dat nieuwe gewoontes ontstaan. Nog even en ze veranderen in routines.
Elke plek is uniek. Dat weet ik, maar toch moet ik steeds mijn neiging onderdrukken om te vergelijken. Niemand hoort graag dat zijn situatie vergelijkbaar is. Daarom luister ik. Ik verzamel de verhalen van de mensen die ik ontmoet. Ik belichaam een tegenstelling: de vreemdeling die vandaag komt en morgen blijft. Ik ben niet op doortocht. Het stelt mensen gerust dat ik even blijf, maar ook ooit terug vertrek. Ze geven me verhalen, meningen, ontboezemingen ook. Ze veranderen mijn ideëen, verbrijzelen vooroordelen, verscherpen perspectieven. Ze weken me los van de mens die ik was.
Tijd is solidariteit. Ik neem de tijd om een situatie van binnenuit te leren kennen. Om rustig alle facetten te bekijken. Ik neem de tijd om getuige te zijn, een spons, een vlieg op de wand die alles hoort en alles ziet. Soms vullen de anderen mijn tijd ongevraagd in. Dat vind ik niet erg, integendeel, maar toch bewaak ik graag de controle. Ik schenk ze namelijk graag aan iemand. Ik zoek mensen op, praat, hang rond, ogenschijnlijk doelloos, maar steeds alert. Bewust tijd nemen vertraagt ook de tijd van anderen. Mensen houden ervan als je zegt dat je tijd hebt. Ik oefen tijd.
Als ik luister, dan zwijg ik. Ik ben mij bewust van mijn bevoorrechte positie. Ik kan reizen waarheen ik wil, zonder rekening te moeten houden met mijn afkomst. Toch kan ik het niet laten om af en toe een parallel te trekken. De aanslagen brengen de balans tussen de werelddelen op lugubere wijze meer in evenwicht. Oude grenzen worden nieuw leven ingeblazen. Militairen patrouilleren al zo lang door de straten, dat ze onzichtbaar zijn geworden. Ze maken nu deel uit van de grijze gevels in de stad van mijn afkomst. Ik wil geen wedstrijd ontlokken over welk land er het slechtst aan toe is. Soms is de werkelijkheid te echt en hebben mensen een utopia nodig. Ook ik heb een utopia nodig. Zoals het stadhuis dat ik hier heb ontdekt. Op het gelijkvloers komt een houten dubbele deur uit op een theaterzaal. In de nieuwe architectuur werd aan de achterzijde een openluchttheater gevormd, met een stenen tribune. Toen ik de hal binnenstapte, hoorde ik het gelach van kinderen. Er vond een wedstrijd plaats voor schooltoneel. Dit stadhuis heeft een geluids- en lichtman in dienst, organiseert festivals, theater- en zangwedstrijden. Het introduceert cultuur in het midden van de samenleving.
Elke ochtend haal ik vers brood bij de bakker. In het begin was hij stug, op het onbeleefde af. Een toerist, zag ik hem denken, die is morgen terug weg. Maar toen ik voor de vierde keer bij hem verscheen, maakte hij een praatje, met de vijf Engelse woorden die hij kent. De schuchterheid is verdwenen. Elke dag wordt hij wat nieuwsgieriger. Ik wacht tot de vraag komt wat ik hier eigenlijk doe en hoe lang ik hier zal zijn.
Ik ben de vreemdeling die vandaag komt en morgen blijft. Ik antwoord op vragen, maar niet op allemaal. Mijn afkomst is niet belangrijk. Als ik zeg waar ik vandaan kom, wordt ik onthaald op medelijden of zie ik een glinstering in het oog van mijn gesprekspartner. Hoe is het om daar op te groeien? Nu ben ik iemand die kan gevormd worden uit het hier en nu. Ik probeer zo lang mogelijk in die vormeloosheid te blijven, net zoals ik zolang mogelijk uitstel nieuwe gewoontes aan te nemen. Hier weet men niet waar ik ben opgegroeid. Of ik rijk ben of arm. Hier telt alleen wat ik nu uitvoer. Ik zie het als een vorm van bewuste staatloosheid. In de residentie kan ik illusies opwekken. Dat ik geen familieleden heb, geen broers of zussen, moeder of vader. Dat er een onbestemde kracht is, die me hierheen heeft gestuurd. En dat diezelfde kracht mij ooit ergens anders heen brengt. Ik ga geen langdurige relaties aan. Mijn voornaamste doel is overal tussenin te leven. Tussen arbeider en intellectueel. Activist en luiaard. Betrokken én asociaal. Ik probeer zo veel mogelijk tegenstrijdigheden in mij te verenigen.
Mijn tochten baseer ik op basis van een zelfgemaakte schets. De drukste verkeersassen zijn de ruggengraat van mijn kaart. Het is een negatief: de plekken die ik het beste ken, staan het minst op de kaart weergegeven. Ze vormen blinde vlekken omdat ik er met mijn ogen dicht de weg weet. Soms staat er op mijn plan: ‘opgelet!’ met uitroepingsteken. Dat zijn plekken waar de lucht dikker is en ik bewust word van elke trager wordende beweging. Eigenlijk moet ik ze niet aanduiden, want mijn lichaam voelt direct dat ik er niet kan blijven. Het ritme van mijn tred hangt ergens tussen doelbewust en doelloos. Het wordt moeilijker me ergens aan te houden. Ik ben gewend geraakt aan de luxe enkel mezelf te volgen. Een gedachte ontstaat in mijn hoofd en voor ik het weet, voer ik ze al uit. Doen eerder dan denken.
Af en toe ontmoet ik iemand. Ik let erop dat ik mij open opstel. Ik besluit geen zonnebril te dragen, ook al steekt de zon in mijn ogen. Wanneer mijn blik zich kruist met die van iemand anders kijk ik niet weg. Mijn pad verandert. In plaats van in ontwijkende bochten te leven, stap ik op de mensen af, knik ze toe, praat met ze. Ik zoek stille cafés op waar ik rustig kan tekenen. Al gauw kijkt iemand over mijn schouder mee, vraagt waar ik vandaan kom, heet me welkom. Soms teken ik hen, maar ook vaak fictieve personages in de vorm van een stripfiguur. Ze functioneren als een dagboek. De figuur maakt zaken mee die ik zelf meemaak. Ik laat hem dromen en verlangen naar de zaken die ik zelf mis. Eén van de mannen waaraan ik mijn tekeningen laat zien, stelt zich voor als Huertas. Hij spreekt met mij over zijn werk: minuscule boekjes die hij overal in de stad achterlaat op open plekken, vensterbanken en voetpaden. Hij schenkt ze aan toevallige voorbijgangers om te lezen. Hij knipt de pagina’s van vijf centimeter zelf en niet ze aan elkaar. Eén van de boekjes is gemaakt uit een oude schoolatlas. Elke pagina is een stuk van een wereldkaart met daarop figuren en letters gemaakt uit een samenstelling van rode balken, allemaal dezelfde lengte. Hij vertelt me dat de lengte van die rode balk gelijk is aan de lengte van de Berlijnse muur. Hij laat de muur reizen, plaatst ze in China, Mexico. Schokkend hoeveel ruimte de muur inneemt. Ik krijg een exemplaar mee naar huis. Hij heeft er ondertussen zo’n twintig gemaakt.
In de residentie zitten ook andere kunstenaars. Ik ben niet alleen. Iedereen heeft eigen manieren gevonden om met de stad te communiceren, om zijn/haar werk te maken als reactie op het gebrek aan directe communicatie, de aanpassing aan andere gewoonten en andere regels. Ella vraagt enkele mensen om haar mee te nemen naar een plek in de stad die zij speciaal vinden. Daar kiezen ze samen een plaats uit, waar Ella dan met Chinese inkt een stukje zwart schildert. Soms in het zicht, maar evengoed onder een steen of een losgewrikte tegel. Ondanks dat de actie plaatsvindt in de publieke ruimte is het een intiem gedeeld moment tussen Ella en haar gids. In totaal voert ze dit een achttal keer uit. Ze geniet van de gedachte dat de zwart geschilderde plekken blijven en dat haar gids er nog steeds af en toe eens langskomt. Ik denk dat Ella met haar actie een herinnering creëerde die, lang nadat het zwart vervaagd is, nog zal voortleven. Ze vind met haar werk een manier om te communiceren over de taal heen.
In mijn observaties beginnen zich patronen te vormen. Ik zie regelmatig dezelfde kleren terugkomen of mensen die in het park turnoefeningen doen. Een fontein probeert het water zo constant mogelijk omhoog te stuwen. Haar moeite werkt inspirerend want in het gras aan de oever zit een man in lotushouding naar de fontein te kijken. Enkele dagen later zijn ze met vier. Ik let op groepen mensen en hoe ze zich door de straten bewegen. Ik let op hun gedrag, hun choreografie, hoe ze bij elkaar proberen te blijven. Hoe de rollen worden verdeeld. Of oude mannen die naar een bouwput staren, geconcentreerd, met de handen op de rug. Bouwwerken zijn een bezienswaardigheid in elke stad. Het is een kans om binnen te kijken, een constructie te leren kennen en hoe groter de bouwput, hoe euforischer de vooruitgang.
Het verdachtst zijn de mensen zoals ik, die stilzwijgend en alleen de straten afschuimen. Kijken, noteren, fotograferen en dit materiaal terug naar huis meenemen, alsof het een antropologische studie is. Alsof ik niet echt mens ben, maar iemand die er buiten staat en de gedragingen van de mens bestudeert. Ik beeld me in waar mijn onderwerpen daarna naartoe zullen gaan. Ik beeld me de huizen in waar ze vandaan komen.
Donkere wolken stapelen zich op, zie ik vanop de bus. De bus rijdt onherroepelijk verder. Het ziet er niet naar uit dat ik snel terugkom. ‘Ik ben mijn regenjas vergeten’, schrik ik. Mijn paniekreactie verdwijnt in een glimlach. Nu moet ik terugkomen.
Alan Quireyns